Gilles Gort - Vroomshoop

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Gilles Gort

verhalen

Verhalen van Gilles Gort

   *      melige verhaaltjes
   *      Kamperen
   *      smederij Bekman
   *      boodschappen doen in Vroomshoop
   *      Afval inbrengpunt Vroomshoop
   *      Brandhout halen
   *      Met de caravan in Frankrijk
   *      Evangelisatie in Vroomshoop
   *      Slinger in de Hammerweg
   *      Marechausseekazerne in Vroomshoop
   *      Vroeger en nu



Visserslatijn



Jan ;   Dag Piet, al weer aan het vissen ?!?!

Piet;   Ja inderdaad.

Jan ;   Volgens mij zit je hier elke dag te vissen. Al veel gevangen?

Piet;   Nee, ik heb nog nooit een vis gevangen.

Jan ;   Dan ben je dus geen goeie visser.

Piet;   Dat zijn jouw woorden.( haalt even op )

Jan ;   Ik zie helemaal geen haak aan het snoer.

Piet;   Dat klopt. Ik schuif altijd een beschermkapje over de haak.

Jan;    Ja, maar zodoende kun je ook geen vis vangen.

Piet;   Dat weet ik en daarom doe ik dat ook.

Jan;    Maar dan ben je toch onzinnig bezig. Waarom doe je dat?

Piet;   Om de vissen te tonen dat er ook  goeie vissers zijn.





Grote oren.



Jan;    Wat heb jij enorm grote uitstaande oren.

Piet;   Ja, verschrikkelijk.

Jan;    Ben je daar mee geboren ?

Piet;   Nee, dat komt door mijn moeder;

Jan;    Hoezo , door je moeder ?

Piet;  Wanneer ik als kind ondeugend was trok mijn moeder mij altijd aan de oren. Daardoor zijn mijn oren uitgerekt en wijduit gaan staan.

Jan;    Wat erg ! Wanneer ik als kind ondeugend was gaf mijn moeder mij altijd een trap tegen mij achterwerk.

Piet;   Heb jij daar nog iets zichtbaars aan overgehouden ?

Jan;    Ik weet het niet. Ik kan mijn achterwerk niet bekijken.

Piet;   Zal ik even kijken.

Jan;    Graag. Kan dat meteen ?

Piet;   Natuurlijk. Laat je broek maar zakken.

Jan;    Zie je wat aan mijn achterwerk ?

Piet;   Ja. Er steekt iets uit je gat. Het lijkt wel een deel van een schoen.

Jan;    Welke kleur heeft het?

Piet;   Bruin.

Jan;    Dan is het niet  van mijn moeder want zij droeg altijd zwarte schoenen.


Verjoardag.
Willem; Wat goa ie vanoavond doen ?
Gerrit: Ik heb vanoavond een verjoardag.
Willem; Mooi, wie is er joarig ?
Gerrit; De vrouw van mien vader.
Willem; Oh die ken ik niet. Wie is dat dan ?
Gerrit; Mien moe.

Sneeuw

Willem; Er is vandage veul sneeuw e, val,n.
Gerrit; Ja wel 40 cm.
Willem; Bi,j Jansen is veul meer sneeuw e,val,n as bi,j
zien buurman.
Gerrit; Wat gek, hoe kan dat now.
Willem; Jansen hef veul meer grond.
Gerrit; Oh.



Vissen

Willem; Bi,j an t, vissen ?

Gerrit; Nee.
Willem; Wat bi,j dan an ,t doen?
Gerrit; Duukboat,n fotografeern.
Willem; Mar hier vaart helemoale gien duukboat,n.
Gerrit; Niet?
Willem; Nee!
Gerrit; Eigenlijk maakt mi,j dat niks uut.
Willem; Nee? Woarumme dan niet?
Gerrit; Ik bin vergeet,n um een filmpie in ,t fototoestel te doen.
Willem; Ie hebt beet.
Gerrit; Dat gleuf ik ok.
Willem; De dobber giet onder, ie hebt een vis an de hake.
Gerrit; Dat kan niet.
Willem; Woarumme dan niet?
Gerrit; Mien fototoestel zit an de hake.
Willem; Haalt hum ies op.
Gerrit; Ik hale hum op. Mu,j ies kiek,n.
Willem; Ie hebt een vis gevang,n . Wat een joekel.
Gerrit; Zo.n grote vis he,k nog nooit e, vang. Maar ik gooi hum toch maar weer in , t kanaal.
Willem; Ie mut , t er eerst een foto van maak, n.
Gerrit; Dat kan, k niet.
Willem; Woarumme niet ?
Gerrit; Die vis hef mien fototoestel in de boek.






Spoorwegovergang

Willem; Ik heb vanmiddag wel een kwartier veur de overweg an de Hammerweg stoan wacht,n .
Gerrit; Hoe late was dat?
Willem; Tus,n kwart over twee en half drie.
Gerrit; Ik was doar um dezelfde tied.
Willem; Ik heb oe niete zien. Heb ie ok zo lange wacht?
Gerrit; Nee, helemoale niet.
Willem; Oe kan dat now?
Gerrit; Ik zat in de trein noar Maarjenbarg.


Haar

Willem; Wat heb ie een mooie kop met hoar.
Gerrit; Ja dat giet wel. Maar ie bin, t al vroeg kaal he.
Willem; Ja, doar vind ik niks an.
Gerrit; Nee? Nou ik vind dat ie mooi geluk hebt.
Willem; Woarumme dan?
Gerrit; Ie hoeft niet bang weez,n da,j kaal wordt en ie hoeft niet noar de kapper.
Willem; Doar heb ie groot geliek an. Goa ie vake noar de kapper?
Gerrit; Um de zes week,n dus niet zo vake.
Willem; Heb ie een goeie kapper? Kan hi,j goed knip,n?
Gerrit; Asse niks zeg wel.
Willem; Oh.






Kamperen.

Totdat hij in het jaar 1958 trouwde met Janna woonde Gerrit met 2 broers en een zuster bij zijn ouders aan de Noorderstraat in Vroomshoop. Vanuit de woonkamer keek hij graag naar de mensen die over de Noorderstraat passeerden. Af en toe kwam een schip voorbij, varend door het Overijsselskanaal, met aan boord een lading graan, aardappelen, of turf. Omdat het vaak ging om schepen die regelmatig heen- en weer voeren kende hij de meeste schippers van naam evenals de namen van de schepen. Zoals het water kabbelde in het kanaal kabbelde het leven van Gerrit rustig verder. Na de bevrijding en daarmee het einde van de 2e wereldoorlog, gebeurden er in Vroomshoop geen vreemde dingen meer.
Dat veranderde in de zomer enkele jaren na de oorlog. Gerrit was bezig met zijn vaste taak op zaterdagmorgen, het glad harken van het grintpad rond het huis, toen zijn aandacht getrokken werd door een lange rij fietsers komende vanuit de richting van de Hoofdstraat. Zo, n lange rij fietsers had hij nog nooit gezien. Toen de fietsers passeerden zag hij dat het kennelijk complete gezinnen waren. Het waren mannen, vrouwen en kinderen. Gerrit zag dat alle fietsen beladen waren met, tassen, zakken, pannen en potten. Aan veel fietsen waren fietskarretjes gekoppeld met daarop nog meer voorwerpen. Gerrit had geen idee vanwaar de mensen kwamen en ook niet waar ze naar toe gingen. Bij Gerrit gingen alarmbelletjes rinkelen. Hij dacht terug aan het einde van de 2e wereldoorlog toen kleine groepjes vluchtende Duitse militairen over de Noorderstraat fietsten. Vlug ging hij naar binnen en opgewonden riep hij tegen zijn moeder:” Moe de oorlog is weer begun, n,kiek mar ies naor buut, n. D.r bint al heel veul mensn met de fietse op de vlucht. Mut wij ok vlucht, n ?
Geschrokken ging moeder met Gerrit naar buiten en daar zag zij wat er aan de hand was. Ook zij had niet eerder zo, n lange rij fietsers gezien.
Bij haar ging echter meteen een lampje branden toen ze de bepakking en kleding van de mensen zag. De zomervakantie was begonnen en de mensen gingen, zo te zien, kamperen.
Dat vertelde ze aan Gerrit en die voelde zich al gauw gerustgesteld. Maar omdat hij niet wist wat kamperen was moest moeder nog veel vragen van hem beantwoorden. Dat was voor moeder nog een moeilijke opgave omdat ze in werkelijkheid ook niet wist wat kamperen inhield. Toen vader ,s middags thuis kwam wilde Gerrit nog meer over kamperen weten. Vader hield het kort.” De mens, n die hier langs komt, gaot kamperen in de beerze bult, n bij Marjenbarg. Die kompt uut Almelo en bint niet helemaole goed wies want aanders kroept ze niet in zo, n klein tentie. In de beerze bult, n gedraagt ze zich net halve wild, n. Ze loopt ,t er zo, n beetie half naakt rond. Bossen kent ze helemaole nie. Ze doet niet aanders as zoep, n en an gaon aj, t mij vraogt.”
Daar moest Gerrit het mee doen. Toen hij dezelfde mensen twee weken later weer richting Almelo zag fietsen keek hij er met heel andere ogen naar. Allemaal zondaars dacht hij, die gaan later allemaal naar de hel.
De volgende jaren zag Gerrit aan het begin van de zomervakantie een steeds langer wordende rij kampeerders over de Noorderstraat fietsen.
Geleidelijk maakten de fietsen plaats voor brommers en zelfs auto, s. Kamperen werd gemeengoed. Inwoners van Vroomshoop gingen ook al kamperen. En steeds verder weg gingen zij op vakantie.
Gerrit ging niet kamperen. Met zijn ouders ging hij een dag naar de dierentuin in Emmen. Ook ging hij een keer met de knapenvereniging naar Giethoorn, varen met een kano. Verder dan de Waarbeek in Hengelo was hij , toen hij met Janna trouwde, niet weg geweest.
Eenmaal met Janna getrouwd, kwamen er al gauw twee kinderen. Gekampeerd werd er voorlopig niet. Echter toen de kinderen naar school gingen kwam al gauw de vraag:” Waarom gaan wij nooit kamperen, alle kinderen van de klas gaan kamperen en wij nooit.”
Janna en Gerrit vroegen zich uiteindelijk ook af waarom ze niet gingen kamperen. Inmiddels wist Gerrit wel dat kampeerders normale mensen waren en dat kamperen geen zondige bezigheid was. Janna en Gerrit besloten het er maar op te wagen om de eerst komende vakantie op vakantie naar Tessel te gaan. Van vrienden en kennissen hadden ze al veel lof over Tessel gehoord. De kinderen waren laaiend enthousiast toen ze van de plannen hoorden. Gerrit was minder enthousiast. Eigenlijk ging hij liever niet op vakantie. Hij bleef liever in Vroomshoop, thuis wat klusjes doen.
Janna en Gerrit besloten om voor de vakantie een 2e hands caravan te kopen. Hun budget liet niet toe om een nieuwe te kopen. Na enig kijk- en zoekwerk troffen ze bij een caravanhandel een betaalbare caravan aan, zo te zien groot genoeg om met z, n vieren in te verblijven. Een voortent was bij de prijs inbegrepen. De koop werd gesloten. Na montage van een trekhaak aan de auto kon Gerrit de caravan naar huis vervoeren. Met de caravan achter de auto kwam Gerrit al gauw tot de ontdekking, dat de trekkracht van de auto niet voldoende was. Er restte niet anders dan de auto in te ruilen voor eentje met meer trekkracht. De laatste spaarcenten werden daaraan besteed. Janna en de kinderen konden het moment van aanvang van de vakantie bijna niet afwachten. Gerrit zag de vakantie met gemengde gevoelens tegemoet. Hij was nog nooit zo ver van huis geweest. Helemaal naar Tessel met een caravan achter de auto. Bijna elke dag keek hij op de landkaart om een gemakkelijke route uit te stippelen.
Na enige tijd kon hij de te volgen route wel dromen. Er was een ding waar hij zich zorgen om maakte. En dat was de overtocht per boot naar Tessel.
Het was niet zo zeer de overtocht maar wel hoe hij de auto met caravan op de boot moest rijden. Terloops had hij wel eens aan iemand met ervaring overtocht naar Tessel gevraagd, hoe dat in het werk ging. Het antwoord stelde hem niet gerust, nee het verontrustte hem nog meer, toen hij hoorde dat hij over twee rijplanken de boot op moest rijden. Geruststellend had de man met ervaring er nog wel aan toegevoegd dat de planken iets breder waren dan steigerplanken. Maar in gedachten zag Gerrit al dat hij naast de planken reed en in het water terecht kwam.
Sneller dan Gerrit lief was brak het moment van vertrek naar Tessel aan.
Onderweg daar naar toe ging alles naar wens d.w.z. tot na de tussenstop op de afsluitdijk. Want toen Gerrit de auto startte om verder te rijden gaf de startmotor geen kik. Gerrit wist wat dat betekende. De startmotor zat vast. Gelukkig had hij een hamer bij zich. Een klap op de startmotor en het euvel was tijdelijk verholpen. Nu had Gerrit er echter een probleem bij. Inmiddels wist hij dat hij voor het oprijden van de boot in een file terecht zou komen en dat hij diverse keren moest stoppen en weer doorrijden. Hij wist ook dat hij diverse keren de motor af moest zetten en weer starten. En wat te doen als de startmotor vast bleef zitten ? Gerrit kreeg het bij het naderen van Den Helder steeds warmer. Hij werd onpasselijk van de zenuwen. Aangekomen op het terrein voor de aanlegplaats van de boot naar Tessel kwam Gerrit met gezin al snel stil te staan. Gerrit had geluk. Telkens wanneer hij de motor opnieuw moest starten om verder te rijden ging dat probleemloos. Bovendien viel hem een pak van het hart toen hij zag, dat hij helemaal niet over twee veredelde steigerplanken hoefde te rijden om aan boord te komen. Eigenlijk probleemloos kwamen ze aan op Tessel en dus snel op zoek naar de camping ter hoogte van de Koog. Gerrit keek onderwijl om zich heen en zag geen grote verschillen met het landschap rond Vroomshoop. Eigenlijk was hij teleurgesteld en hij vroeg zich af of ze toch niet beter thuis hadden kunnen blijven. Echter toen hij de eerste duinen zag veranderde hij snel van gedachten. Spontaan begon hij te zingen :”Waar de blanke top der duinen enz.”. De camping was snel gevonden en de formaliteiten geregeld. Inmiddels was de zon gaan schijnen er was geen vuiltje aan de lucht. Gerrit reed de caravan naar de gereserveerde kampeerplaats en schrok van wat hij toen zag. Het terrein stond stampvol met caravans. Het ergste was de tussenruimtes tussen de caravans, of liever gezegd het ontbreken van de tussenruimtes. Nagenoeg voor elke caravan zat of lag een aantal mensen te genieten van de zon. Omdat ze verder toch niets te doen hadden keerden de meeste kampeerders zich in de richting van de nieuwkomers om te zien hoe snel ze in staat waren om de caravan op de plaats te krijgen. Gerrit zag in 1 oogopslag dat het op de plek krijgen van de caravan een moeilijke klus zou worden. Gelukkig kwam er al spoedig een aantal stevige mannen helpen met het op de plek duwen van de caravan. Ze waren erg behulpzaam en niet minder nieuwsgierig. Vragen zoals :”Is dit jullie eerste caravan; hebben jullie eerst ook een tent gehad; hebben jullie al vaker gekampeerd; komen jullie uit het oosten van het land etc” werden in sneltreinvaart op hen afgevuurd. Daarna volgden de uitgebreide verhalen van de behulpzamen over de vele jaren dat zij al kampeerden, over de verre tochten die zij gemaakt hadden, over allerlei zelf aangebrachte snufjes in hun fantastisch mooie caravans. Janna was diep onder de indruk van de verhalen. Gerrit niet. Hij zag de mannen voorlopig liever gaan zodat hij de voortent op kon zetten. Dat gebeurde niet en tot overmaat van ramp kwamen de vrouwen van de mannen ook nog ter plaatse. Nog meer vragen en nog meer imponerend bedoelde verhalen. Gerrit besloot om even naar het toiletgebouw te lopen. Van wat hij daar aantrof werd Gerrit niet vrolijker. Het toiletgebouw was niet al te schoon, nee het was vies. Bovendien rook het er niet al te fris. Vanachter diverse deuren klonk het gekreun van mannen die moeite hadden met het verwijderen van hun dagelijkse portie fecaliën. Toen Gerrit een niet bezette w.c. gevonden had, nam hij plaats maar veerde meteen weer overeind omdat de w.c. bril behoorlijk warm aanvoelde vanwege eerdere gebruikers. Met zijn achterwerk min of meer zwevend boven de w.c. bril deed Gerrit zijn behoefte. Tijdens deze bezigheid zag hij dat er meerdere schuttingwoorden op de deur waren geschreven. De schuttingwoorden leken geschreven te zijn met een substantie, bruin van kleur. Gerrit begreep wat dat betekende. Kortom Gerrits eerste bezoek aan het toiletgebouw leverde hem de nodige frustraties op. Hij nam zich voor om daar zo min mogelijk te komen.
Weer aangekomen bij de caravan bleken de behulpzame mannen en vrouwen verdwenen te zijn, dus kon de voortent opgezet worden. Vanwege het ontbreken van enige ervaring op dat gebied ging dat niet voorspoedig. Al snel klonken verwijten van Gerrit en Janna over en weer en was een echtelijke ruzie een feit. Gadegeslagen door een aantal medekampeerders, dat een amusant uurtje beleefde, gelukte het uiteindelijk om de voortent stevig en strak op te zetten. Al snel stond alles op de plaats en kon het kamperen beginnen. Gerrit nam plaats in een gemakkelijke stoel en viel als een blok in slaap. Dat duurde niet al te lang want enkele buurkinderen gingen een partijtje voetballen voor de caravan van Gerrit en Janna. Telkens weer knalde de bal tegen de voortent en caravan. Gerrit probeerde zich niet aan het gedrag van de kinderen te ergeren. Echter nadat hij de bal vol tegen zijn gezicht gekregen had was voor hem de maat vol. Dringend verzocht hij de kinderen ergens anders te gaan voetballen waarna hij het aan de stok kreeg met de ouders van de kinderen. Die vonden dat hij niet zo kinderachtig moest zijn. Triomfantelijk keken de kinderen naar Gerrit en gingen verder met voetballen. Eigenlijk was voor Gerrit de lol van het kamperen er al af maar hij hield zich groot tegenover vrouw en kinderen.
De volgende dag gingen Gerrit en Janna met de kinderen al vroegtijdig naar het strand. De zon scheen volop, het genieten kon beginnen. Het was aanvankelijk nog rustig op het strand maar dat duurde niet lang. Complete gezinnen ,zeulend met bolderkarren etc. bezetten het strand. Al spoedig lag en zat het strand vol mensen in badkleding. Gerrit kwam ogen tekort. Al spoedig viel zijn mond open van verbazing toen hij prachtige meisjes en vrouwen zag die enkel gekleed waren in een bikinibroekje. Buiten de borsten van zijn moeder en die van Janna had hij nooit vrouwenborsten gezien. Hij zag nu een scala aan borsten waarvan hij niet geweten had dat ze bestonden. Hij raakte er helemaal door van slag en toen Janna hem vroeg of hij zich wel goed voelde gaf hij haar antwoord met een hese hoge overslaande stem. Janna dacht er het hare van. Gerrit raakte niet uitgekeken en vanaf toen was hij niet meer de oude. ,s Nachts droomde hij over borsten die op het strand lagen. Borsten zo groot als luchtbedden. Hij droomde dat hij daarop lag, deinend in de zon. Wreed verstoorde Janna zijn mooie droom door hem van zich af te duwen. Gerrit realiseerde zich, dat hij met zijn hoofd op de bovenproportionele buik van Janna had gelegen. Gerrit verkeerde in een opgewonden toestand en er was voorlopig maar 1 ding wat hij wilde en waartoe hij aanstalten maakte. Janna dacht daar anders over en fluisterde Gerrit in het oor dat hij zich moest beheersen i.v.m. de aanwezigheid van de kinderen in de caravan. Gerrit zag niet in hoe hij zich nog ruim twee weken beheersen moest maar hij wist ook dat Janna, s wil wet was. Enerzijds gelukkig, werd Gerrit dezelfde nacht nog door de natuur geholpen. Een hevige regenbui ontlaadde zich boven de camping en het regenwater kletterde op de caravan. Via het niet afgesloten dakluik spatte regenwater binnenin de caravan bovenop de oververhitte Gerrit die daardoor spoedig afkoelde.
Het bleef niet bij een regenbui. Het bleef maar regenen, elke dag weer opnieuw. Gerrit was het kamperen beu. Elke dag was het zelfde. In de voortent spelletjes doen met vrouw en kinderen, koffiedrinken, een boekje lezen etc. ,s Morgens zag hij mannen lopen met een min of meer gevulde toiletemmer. Gehaaste kampeerders met een rol closetpapier in de hand passeerden regelmatig de voortent. Hij verlangde naar het eind van de vakantie. Janna zag het ook niet meer zitten. Alles was nat en klam. Tot overmaat van ramp raakte de voortent lek. Her en der moest tegen overstroming een emmer in de voortent geplaatst worden. Eindelijk brak de dag van vertrek aan. Al spoedig was het gezin klaar voor de reis naar huis. Gerrit berekende dat ze direct na de middag thuis zouden zijn. Hij had er echter geen rekening mee gehouden dat veel meer kampeerders huiswaarts zouden keren. Uren duurde het voordat Gerrit auto en caravan nog precies als laatste de boot naar Den Helder op kon rijden. Eenmaal op de boot, lurkend aan een kop koffie, voelde Gerrit zich al een stuk gelukkiger. Ruim voor aankomst van de boot bij Den Helder zat het gezin van Gerrit in de auto om zo spoedig mogelijk van de boot te rijden. Gerrit realiseerde zich dat hij er pas als laatste af kon rijden omdat hij ook als laatste aan boord was gereden. Na het aanmeren van de boot werden al spoedig auto, s gestart. Voor Gerrit sloeg het noodlot toe. Toen hij de contactsleutel omdraaide gebeurde er niks. Gerrit wist wat het betekende. De startmotor deed het niet. Hij kreeg het op slag warm en zenuwachtig opende hij de motorkap. In paniek zocht hij een hamer om een klap mee op de kennelijk vastzittende startmotor te geven. Dat vergde de nodige tijd, een te lange tijd want inmiddels was het autodek helemaal leeg. De auto van Gerrit werd niet door het bootpersoneel opgemerkt en dus mochten automobilisten vanaf Den Helder de boot oprijden. Gerrit kon geen kant meer op. In plaats van achteraan stond hij nu vooraan de file auto, s natuurlijk met de achterkant van de combinatie richting Tessel. Toen zijn auto met caravan door het bootpersoneel werd opgemerkt was het te laat om maatregelen te treffen. Boos werd Gerrit door het personeel aangesproken. Bijna met tranen in zijn ogen vertelde hij wat er aan de hand was. Even daarna werden de trossen los gegooid en ging de boot weer richting Tessel. Gerrit had het niet meer. Geamuseerd keken medepassagiers naar de tegendraadse combinatie van hem. Gelukkig was er onder hen een behulpzame automonteur die met een paar tikjes op de starmotor de motor weer aan de praat kreeg. Gerrit liet daarna tegen alle voorschriften in, de motor stationair draaien. Na aankomst in de haven van Tessel was de combinatie van Gerrit natuurlijk een sta in de weg. Na het nodige gemanoeuvreer kon iedereen de boot afrijden. Gerrit reed daarna zo ver mogelijk naar voren. De overtocht naar Den Helder begon opnieuw. Ditmaal traden er geen complicaties op. Na aankomst in Den Helder reed Gerrit zo snel mogelijk van de boot. Al snel bereikte hij de afsluitdijk. Met een harde wind van achteren reed Gerrit al spoedig met een snelheid van tegen de honderd km per uur. Aan het stuur merkte Gerrit dat de snelheid mogelijk toch iets te hoog was. Hij kreeg de indruk dat niet hij, maar de caravan stuurde. In de achteruitkijkspiegel zag hij de caravan hevig van links naar rechts- en omgekeerd slingeren. Gerrit kreeg het knap benauwd. Toen hij vaart wilde minderen zag hij dat de caravan plotseling los kwam van de auto. De caravan zwiepte naar rechts en reed vervolgens van het talud het IJsselmeer in. Tegen de basaltblokken in het water sloeg de caravan te pletter. Een groot gevoel van opluchting maakte zich van Gerrit meester. Alsof er niets gebeurd was reed hij met dezelfde snelheid door. De rest van het gezin had gelukkig niets gemerkt. Gerrit liet ze onwetend van het gebeurde en toen ze bij huis waren aangekomen veinsde hij grote verbazing. Pas veel later vertelde hij wat er met de caravan gebeurd was. Gerrit was enorm blijk weer thuis te zijn en besloot om nooit weer te gaan kamperen.



Smederij Bekman

Aan de Noorderweg te Vroomshoop, op de plaats waar nu Oude Monnink gevestigd is, was eerder de smederij van Jo Bekman. Als 15 jarige jongeman kwam ik bij hem in dienst. Dat was rond het jaar 1949. Ik heb daar gewerkt tot medio 1953. Gedurende die tijd heeft hij mij veel van het smidsvak geleerd. Ook leerde ik veel van Piet Spin die daar eveneens werkte.

De werkzaamheden bestonden grofweg uit het repareren van landbouwwerktuigen- huishoudelijke voorwerpen- en haarden en kachels, het smeden van bouwbeslag enz, het beslaan van paarden, constructiewerkzaamheden, autogeen- en elektrisch lassen en o.a het maken van kachelpijpen. Voordat een kachelpijp gemaakt werd moesten wij thuis bij de klant de maten nemen. Wanneer de pijp klaar was poetsten wij deze totdat hij glom als iemand die pas wereldkampioen geworden was.

Op een morgen toog ik met een kachelpijp onder mijn arm naar een klant aan de Oranjestraat. Op mijn aanbellen werd de deur niet geopend, dus ging ik via een niet gesloten deur naar binnen. Op mijn roepen volgde geen reactie . Ik was reeds van plan om weer terug te gaan naar de smederij toen ik enig geplons hoorde. Het geluid kwam vanuit een achter de woning staande schuur. Ik veronderstelde dat daar de vrouw des huizes bezig was met de was. Ik liep naar de schuur en opende ongevraagd de deur. Meteen daarna stond ik als aan de grond genageld. Ik stond daar in mijn vieze werkplunje met onder mijn arm een glimmend gepoetste kachelpijp met elleboog. Mijn hoofd gloeide en was roder dan een ondergaande zon. Aanvankelijk wist ik geen geluid uit te brengen. Voor mij, midden in de schuur stond een wit geëmailleerd bad met daarin een poedelnaakte vrouw. De vrouw was van middelbare leeftijd. Haar huid was bijna even wit als het bad met uitzondering van haar hoofd. Haar hoofd was zo mogelijk nog roder dan het mijne. Ik stond als verlamd, zij zat als verlamd. Al met al duurde dat niet lang. Met een snelle beweging bedekte zij met een arm haar beide borsten en in een flitsende beweging plaatste zij een washandje tussen haar benen. Zonder iets te zeggen liep ik met stramme passen naar haar toe. Bij haar aangekomen wist ik uit te brengen :”Ik komme de kachelpiepe breng,n”. Hierna zette ik de kachelpijp bij de vrouw tussen haar benen in het bad. Zij gaf geen antwoord en dus liep ik naar de deur. Voordat ik naar buiten ging keek ik nog een keer achterom. De vrouw zat verdwaasd en doodstil in het bad met de kachelpijp rechtop tussen haar benen. Terloops zag ik nog dat een sliert wasem uit de elleboog van de kachelpijp kringelde. Buiten gekomen realiseerde ik mij, dat ik voor het eerst een naakte vrouw gezien had. Ik was totaal van slag. Ik durfde Jo Bekman niet te vertellen wat mij was overkomen. Ik schaamde mij diep.

   Aan de overzijde van het kanaal, tegenover smederij Bekman, was toentertijd in een voormalige school een naaiatelier gevestigd. Daar werkten in hoofdzaak jeugdige meisjes. Voor zover ik mij kan herinneren was het atelier ter grootte van enkele klaslokalen. Overdwars stonden er tafels met daarop  naaimachines met naast elke naaimachine een houten bak. De houten bakken werden door de naaisters gebruikt om daarin de lappen stof- of eindproducten te deponeren. Achter elkaar stonden aldus meerdere rijen tafels met naaimachines en houten bakken. Begrijpelijk zat achter elke naaimachine een naaister.

Omdat er geen centrale verwarming was werd het atelier tijdens de wintermaanden verwarmd door middel van grote, kolengestookte ronde kachels. Zo moesten Piet Spin en ik ieder najaar de kachels plaatsen  en meterslange kachelpijpen tussen de kachels en de schoorsteen bevestigen. Met ijzerdraad hingen  wij de kachelpijpen dicht onder het plafond.

Dat was nog een vrij lastig karwei waar een trap en een ladder aan te pas kwamen. Omdat ik de jongste was moest ik meestal op de ladder om de meterslange kachelpijpen omhoog te brengen.

Dat ging allemaal onder de toeziende ogen van naar schatting enkele tientallen naaisters. Omdat ik behoorlijk verlegen was werd ik daardoor dermate  nerveus en onzeker dat ik eigenlijk niet goed in staat was om de werkzaamheden naar behoren uit te voeren. Ik verwachtte dat het een keer mis zou gaan en dus gebeurde dat ook. Toen ik met een kachelpijp de ladder op klauterde verloor ik mijn evenwicht en viel achterover naar beneden. Op mijn rug viel ik in een houten bak dicht naast een naaister. De ladder viel met een klap op de vloer. Alle naaisters keken geamuseerd toe. Ik had het niet meer. Achterover in de bak liggend zei ik totaal overstuur tegen de dichtst bijzittende naaister :” Ik bin van de ledder e,vall,n .” Vernietigend keek ze mij aan en zei pinnig:”Denk ie da,k gek bin en da,k van mening was dat er een engel uut de lucht was kom,n  val,n ? Nou ik kan, t verschil tus,n een engel en een vieze smidsknecht nog wel onderscheid,n.  En bovendien kan,k het verschil ok wel roek,n want ie stinkt as een vark,n. En daarin moest ik haar gelijk  geven want inderdaad stonk ik vreselijk. Dat kwam door het paarden beslaan. Sommige boeren kwamen met hun paarden, die zo uit de stal kwamen, naar de smederij om te laten beslaan. De paarden waren op de meeste plaatsen nat van de stalmest. Omdat ik bij het paarden beslaan meestal moest assisteren, zat mijn overall  in de kortste keren ook onder de paardenmest en stonk daar ook naar. Tijdens het passen van de hoefijzers werden de hoeven vlak gebrand. Daarbij verspreidde zich een smerige stinkende schroeilucht.  Deze schroeilucht drong in mijn kleren en vermengde zich met de stank van paardenmest Eerst vond ik het vies, maar alles went en later had ik niet eens in de gaten dat ik stonk. Eigenlijk vond ik het wel een lekkere geur. Thuis dachten ze daar anders over, temeer omdat ik ook nog last had van zweetvoeten. Zodra ik tijdens het avondeten aan tafel schoof kreeg ik te horen dat ik vreselijk stonk. Mijn broers schoven zo ver mogelijk bij mij vandaan. Ik vond dat eigenlijk een beetje overdreven van ze.



Na het voor mij pijnlijk verlopen voorval in het naaiatelier zag ik met angst en beven telkens de dag tegemoet wanneer de kachels daar weer geplaatst moesten worden. Er was nog iets waar ik vreselijk tegenop zag. Dat was het moment waarop groenteboer Bloemhof met zijn paard kwam om te laten beslaan. Het paard was afkomstig uit een land vanachter het ijzeren gordijn, waarschijnlijk uit Polen. Het was een niet al te groot paard en Bertus Bloemhof was er zeer tevreden over.

Het paard hield er echter niet van om beslagen te worden. Zodra wij een poot van hem  probeerden beet te pakken werd hij helemaal wild en trapte en beet naar alles en iedereen dat bewoog. Het was mijn taak om tijdens het beslaan de achterpoten vast te houden. Zodra ik probeerde een poot vast te pakken ging het paard steigeren en met beide achterpoten alle kanten op slaan. Dat was levensgevaarlijk. Daarom tilde Piet Spin b.v. eerst de linkervoorpoot op waarna ik de rechterachterpoot stevig vast kon pakken. Even stond het paard dus op 2 poten. Zodra Piet de voorpoot los liet begon voor mij het gevecht met het paard. Met alle geweld en op allerlei manieren probeerde hij de poot los te rukken. Wanneer na enkele minuten de strijd in mijn voordeel beslist was werd in een razend tempo het oude hoefijzer verwijderd, de hoef bekapt en voorzien van een nieuw hoefijzer. Onderwijl probeerde het paard telkens weer om de poot los te rukken .Wanneer ik de poot los liet moest ik meteen naar opzij weg springen om te voorkomen dat ik een trap van het paard kreeg.

Omdat wij een ruime middagpauze hadden  hielden Piet Spin en ik ons op warme zomerdagen op bij de brug. Daar stond Moddejonge met een ijscokarretje. Met lucifers knobbelden wij vaak om een ijsje. Moddejonge probeerde mij zo af en toe een beetje in de maling te  nemen. Zo zei hij op een keer tegen Piet Spin :” Dat is toch ok wat met Willem Gerrits (gefingeerde naam) uut het zwarte gat.”  “Nou zeg dat wel” antwoordde Piet Spin,”onbegriepelijk, dat haol ie niet veur meuglik. Zo ging het over en weer een tijdje door totdat ik zo nieuwsgierig geworden was dat ik vroeg wat er met die man aan de hand was. Eerst wilden ze niet vertellen wat er aan de hand was en deden daar erg geheimzinnig over. Uiteindelijk kreeg ik te horen dat ze  Gerrits niet wilden  begraven. Op mijn vraag waarom ze hem niet wilden begraven kreeg ik als antwoord :”Omdat hij nog niet dood is !!!” Schaterend begonnen ze te lachen. Wat hadden ze een lol.

Wij hadden ook regelmatig contact met een iets oudere jongen uit Beerzerveld. Hij werkte als elektricien bij het gemeentelijk energie bedrijf. Op een dag, in de tijd dat het kanaal een tijdlang drooggelegd was, verongelukte hij dodelijk. Hij was aan een stroomdraad vast blijven zitten. Dat maakte een diepe indruk op mij.

Hetzelfde overkwam mij ook bijna. Jo Bekman had een elektrische handboormachine die niet zo goed geïsoleerd was als de boormachines van nu. Met die boormachine was ik voor de smederij  aan het boren toen ik plotseling  enorme stroomstoten door mijn lichaam kreeg. Al mijn spieren verkrampten zodat ik helemaal krom trok in al mijn ledematen. Tengevolge daarvan omklemde ik de boormachine nog vaster dan daarvoor. Ik kon het apparaat niet loslaten. Het enige wat ik kon en deed was een  schreeuw  afgeven. Ik dacht dat ik dood ging. Gelukkig hoorde Jo Bekman mij schreeuwen. Hij trok de steker uit het stopcontact en ik was weer los van het apparaat. Een uur later stond ik nog te trillen op mijn benen.

Overigens denk ik met veel plezier terug aan de tijd dat ik werkte bij Jo Bekman. Jo Bekman vond ik een erg aardige man. Van hem en van Piet Spin heb ik veel geleerd. Jammer dat Jo Bekman op vrij jonge leeftijd is overleden.

Boodschappen doen in Vroomshoop

Tijdens de eerste jaren na de 2e wereldoorlog moest ik van mijn ouders zo af en toe naar Vroomshoop. Soms naar Schutte,  met een horloge dat niet meer liep en soms naar schoenenmaker Hertsenberg aan de Tonnendijk om daar een paar schoenen te laten repareren. In de werkplaats van Hertsenberg rook het lekker naar leer. Ik mocht graag  kijken naar de werkzaamheden die Hertsenberg uitvoerde. Hertsenbergs was erg vriendelijk maar had de vervelende eigenschap dat hij zich niet altijd aan zijn belofte hield voor wat betreft datum en tijdstip waarop de schoenen gerepareerd zouden zijn. Zo ben ik diverse keren vergeefs op en neer naar Vroomshoop gefietst

Omdat ik in Sibculo woonde was dat overigens voor mij een vrij hachelijke onderneming omdat ik via Westerhaar naar Vroomshoop moest fietsen. Wanneer ik in Westerhaar toevallig een groepje jongens moest passeren was de kans groot dat ik van de fiets getrokken en geslagen zou worden.
Toen ik op een middag van Hertsenberg naar huis fietste brak aan het eind van de Tonnendijk mijn fietsketting. Ik moest dus verder lopen. In Westerhaar stuitte ik op een aantal iets oudere knapen. Ik kneep hem als een ouwe dief. Maar gelukkig waren ze erg vriendelijk en vroegen mij waarom ik met de fiets aan de hand liep. Toen ik vertelde dat de ketting stuk was keken ze elkaar aan en stelden toen voor om mij een eind voort te trekken. Ik ging op mijn fietst zitten en aan weerszijden van mij stapte een knaap op zijn fiets. Ze pakten mij bij mijn schouders en duwden mij zo een tijdje vooruit. Daarna lieten ze plotseling mijn schouders los en pakten mij ieder bij een oor. Ik kon niet afstappen en niet afremmen. Ik kon enkel sturen. Eerst fietsten ze naast mij. Maar omdat mijn oren steeds verder werden uitgerekt gingen ze langzaam maar zeker verder voor mij fietsten. Toen we ongeveer ter hoogte waren van het kerkhof bij het tegenwoordige Vleggepark, lieten ze mijn oren los. Mijn oren waren opgerekt en stonden wijduit aan mijn hoofd. Huilend ben ik verder naar huis gelopen waar moeder zich over mij ontfermde. Om mijn oren weer vlak tegen het hoofd te krijgen zette moeder mij de oorwarmers van vader op het hoofd. De metalen veer van de oorwarmers zorgde er voor dat de oren tegen mijn hoofd gedrukt werden. Helaas is het met mijn oren niet weer goed gekomen. Geluiden van voren vang ik extra goed op. Geluiden van achteren hoor ik niet vanwege de remmende werking van de uitstaande oren.




Afval inbrengpunt Vroomshoop

Volgens mij inmiddels al bijna 2 jaren geleden, werd het afval inbrengpunt in Vroomshoop geopend. Voor de inwoners van Twenterand, met name voor de dichtst bijwonenden die met afval in hun maag zitten, is het erg handig om daar de spullen naar toe te kunnen brengen. Jammer dat de regel van het gratis aanleveren van grof huishoudelijk afval tot een gewicht van 100 kg is afgeschaft. Volgens de gemeente Twenterand werd er al te enthousiast gebruik van die mogelijkheid  gemaakt. Ja zelfs bleek, dat bij telling een inwoner van Twenterand op 1 dag meer dan 20 keer een vrachtje van minder dan 100 kg had aangeleverd. Er vanuit gaande dat het inbrengpunt per dag zes- en een half uur geopend is betekent het, dat bedoelde inwoner met een frequentie van minder dan 20 minuten het afval aangeleverd moet hebben. Ik vind dat een prestatie van groot formaat. Een prestatie die niet snel geëvenaard zal worden. In ieder geval niet door mij. Bij tijd en wijle breng ik, op een aanhangwagentje achter de auto, grof tuinafval naar het inbrengpunt. Hoewel ik niet op al te grote afstand van het inbrengpunt woon, is het mij nog niet gelukt om een vrachtje binnen het uur weg te brengen. Deels is dat mijn eigen schuld en deels de schuld van anderen. De eerste keer dacht ik handig te zijn door voor 9 uur voor de poort te staan. Daar kwam ik bedrogen mee uit omdat een tiental anderen er net zo over gedacht had en reeds voor mij gearriveerd was.

Toen klokslag 9 uur de poort geopend werd, duurde het ongeveer 20 minuten voordat ik het terrein op kon rijden. Na weging en legitimatie mocht ik het vrachtje achterop het terrein storten.

Ik veronderstelde dat ik daar snel mee klaar zou zijn. Ik kwam weer bedrogen uit want ik kwam weer in de file. De plaats waar het grof tuinafval gestort moet worden is n.l. zodanig gesitueerd, dat er niet meer dan 4 of 5 auto, s naast elkaar kunnen staan. Voor mij waren er alleen auto, s met aanhangwagens. Om te kunnen lossen was het noodzakelijk om achteruit te rijden. Ik zag dat sommige bestuurders erg handig waren in het achteruit rijden. Met name de bestuurders die een grote aanhanger met tandemassen achter de auto hadden, waren meesters in het achteruit rijden. Ondanks de grootte van de vracht waren die binnen de kortste keren weer vertrokken. Dat in tegenstelling tot de categorie waartoe ik behoor, n.l. de categorie klungels die niet met een aanhanger achteruit kan rijden. Om te zien is dat heel vermakelijk, vooruit, achteruit, vooruit, achteruit enz. en dan nog kans zien om bijna dwars te komen staan. Na enige tijd kwam het moment dat ik achteruit moest rijden. De aanhanger wilde alle kanten op behalve recht achteruit. Meewarig werd ik gadegeslagen door bestuurders met grote aanhangwagens. Ik was blij, dat ik uiteindelijk met mijn aanhanger op een plek kwam waar ik de lading kon lossen. Toen ik daarmee klaar was dacht ik snel het terrein te kunnen verlaten. Maar weer kwam ik in de file. Eigenlijk in een dubbele file, want er leidden 2 rijstroken naar de uitgang. Een eindje voor de uitgang moest er geritst worden. De brutaalsten waren het snelst buiten de poort. Even voor tien uur was ik weer thuis.

Tegenwoordig ga ik op een later tijdstip. Dan is het niet zo druk. Wanneer ik toch nog in een file terecht kom laat ik telkens bestuurders met grote aanhangwagens voor gaan. Ik voel mij meer op mijn gemak bij de klungels met kleine aanhangwagentjes.

Aanvankelijk had ik nog een excuus wanneer het achteruitrijden mislukte. Mijn aanhangertje is n.l. zo klein dat hij vanaf de bestuurderszitplaats niet zichtbaar is. Om die reden heb ik aan de voorkant van de aanhanger een stalen beugel gelast. Die beugel is wel duidelijk zichtbaar.

Eerst kon ik het nog doen voorkomen dat het achteruitrijden misging doordat ik de aanhanger niet eerder kon zien voordat hij al dwars achter de auto stond. Dat smoesje gaat nu dus niet meer op.


Brandhout halen

Thuis hebben wij een houtkachel. Daarin stoken wij afvalstukken hardhouten plankjes. Die afvalstukken haal ik periodiek bij een bedrijf op het industrieterrein tussen Almelo en Vriezenveen. De afvalstukken worden op het bedrijf in grote afvalzakken bewaard totdat er een liefhebber komt om 1 of meerdere zakken te kopen. Wanneer ik daar een zak met brandhout op ga halen weet ik nooit wat mij te wachten staat. Ik ben altijd een beetje gespannen omdat de kans bestaat dat ik met de aanhanger achteruit moet manoeuvreren. Meestal heb ik geluk en kan ik binnen de poort op het terrein met een grote boog voorwaarts keren.

Onlangs had ik minder geluk. Toen ik aan kwam rijden zag ik al dat mij niet veel goeds te wachten stond. Op de oprit naast het bedrijf stond een enorm grote vrachtauto met dito aanhangwagen. De combinatie blokkeerde de doorgang naar het terrein waar de zakken stonden. Wel was er een brede strook oprit naast de vrachtauto vrij. Naast de cabine van de vrachtauto stonden 2 mannen met elkaar te praten. Ik twijfelde wat ik zou gaan doen. Ik overwoog om op straat te blijven wachten totdat de vrachtauto weg zou rijden. Waarschijnlijk functioneerden mijn hersens op dat moment toch niet goed want ik nam een totaal verkeerde beslissing. Ik ging achterwaarts de oprit naast de vrachtauto oprijden. Toen ik diverse keren een eindje naar achteren- naar voren en weer naar achteren was gereden had ik de indruk dat ik voorlopig het klusje redelijk goed geklaard had. Kijkend in de achteruitkijkspiegels zag ik geen aanhangertje, dus stapte ik uit de auto om aan de mannen die bij de vrachtauto stonden  te vragen hoe lang het zou duren voordat de vrachtauto zou vertrekken. 1 van de mannen, kennelijk de chauffeur van de vrachtauto, zei tegen mij :” Ie komt zeker een zak brandholt ophaal,n of niet ?” Toen ik bevestigend antwoordde zei hij dat hij zo ging vertrekken. Even daarna maakte hij aanstalten om in de zijn cabine te stappen. Voor hij in wilde stappen keek hij routinematig nog even naar zijn vrachtwagencombinatie en zei toen tegen mij:” Aj oen anhangertie nog heel wilt hol, n ku,j beter een eintie veuruut ried, n.

Mu,j mar ies kiek, n wa, j e doane hept.” Ik keek achter mijn auto en schrok van wat ik zag. Het aanhangertje stond dwars achter mijn auto, d.w.z. dwars haaks onder de laadbak van de vrachtauto met de eerder genoemde beugel strak tegen het zijschot van de laadbak.



Met de caravan in Frankrijk

Het achteruit rijden met een caravan achter de auto vind ik een nog moeilijker klus omdat niet te zien valt wat er achter de caravan gebeurt. Vorig jaar met vakantie naar Frankrijk reed ik bij Anduze niet over een brug maar sloeg abusievelijk voor de brug rechtsaf. Ik moest terug en dus keren. Na een paar honderd meter was er rechts naast de weg een enkele meters brede zandstrook, grenzend aan een loodrechte brede rotswand. Dat leek mij een geschikte plek om de caravan achterwaarts op te rijden en zodanig te keren. Tot mijn verbazing reed ik de caravan in 1 keer haaks op de zandstrook en met de auto dwars over de weg er voor. En toen deed ik iets niet goed met als gevolg dat ik vanwege de rotswand achter de caravan niet verder naar achteren kon en vanwege de rivier aan de andere kant van de weg niet verder naar voren kon manoeuvreren. Daardoor blokkeerde ik alle verkeer. Links stopte een autobus vol passagiers en rechts meerdere personenauto, s. Ongeduldig claxonneerden zij. De caravan afkoppelen leek mij de enige optie. Toen ik daar mee bezig was ging er iets mis met het neuswiel van de caravan tengevolge waarvan mijn rechtermiddelvinger klem kwam te zitten. Hoewel ik vrij  snel kans zag om de vinger weer los te krijgen wilde ik wel schreeuwen van de pijn. Vanwege de pijn liep ik, met de middelvinger recht omhoog, een paar keer heen en weer voor de bus langs. Plotseling stapten de buschauffeur en een tiental passagiers uit de bus. Zo te zien waren zij vreselijk kwaad op mij. In rap Frans praatten zij tegen mij en met hun armen maakten zij dreigende bewegingen. Wat ze zeiden deerde  mij niet want ik verstond en versta geen Frans. Door het dreigende gedoe raakte ik wel een beetje opgefokt. Ik schold ze uit voor alles wat mooi en lelijk was. Voor alle zekerheid  deed ik dat  in plat Vroomshoops dialect. En toen gebeurde er iets vreemds. Een omstander zei plotseling tegen mij :”

Kom ie soms uut Vroomshoop ?”  Ik zei :”Ja, dat klopt, ik kom uut Vroomshoop. Mar ken ie mi, j dan ?” Die man zei :”Nee mar ik “kom uut Beerzerveld. Ik woon hier al een aantal joar,n en an oen proat,n kun ik heur, n da, j   uut Vroomshoop komt. Wees mar niet bange veur die lui van de busse. Ik helpe hoe wel even”. Ook in rap Frans sprak hij de menigte toe. In de kortste keren waren ze stil en maakten dat ze in de bus kwamen. Ik was perplex en vroeg aan mijn helper wat hij gezegd had. En toen zei hij :”Ik hep teeg,n die  lui gezegd da, j  een  Nederlander bint en in Vroomshoop woont en da, j van oorsprong uut ut Zwarte Gat komt en doar skrukken ze best van.”



Evangelisatie in Vroomshoop

Ik herinner mij, dat tijdens de zomermaanden er in Vroomshoop ,op de Julianastraat of omgeving,  een soort evangelisatiebijeenkomsten waren. Als toehoorders werden wij door een spreker hartstochtelijk over het evangelie toegesproken en gemaand om ons te bekeren. De spreker werd vergezeld door jonge mensen die met begeleiding van gitaren christelijke liederen zongen. Ik mocht daar graag naar luisteren. Het ging er heel erg blijmoedig toe. Totaal anders dan in de kerk waar ik zondags naar toe placht te gaan. Daar waren de preken lang en niet boeiend.

Voordat een preek begon deelden vrouwen  pepermuntjes uit. Dat noemden wij kerkvoer. Sommige  vrouwen waren ouderwets gekleed. Ze waren in het zwart gekleed en droegen een wijde lange rok. Aan de zijkant van de rok was een  opening in de vorm van een spleet aangebracht. Onder die rok droegen de vrouwen een linnen buidel. De buidel gebruikten zij als tas. En in die buidel bewaarden zij ook de pepermuntjes. Voor de preek staken zij een hand in de spleet en deden een greep in de buidel. De buidel hing voor de buik en rustte als het ware op het kruis van de vrouw. De pepermuntjes smaakten normaal maar stonken naar kamferballen. Ik was nog niet zo kieskeurig dus at ik ze met smaak op. Bijna elke zondag liep na de kerkdienst een als zodanig geklede vrouw  voorbij ons huis en steevast, wanneer zij een paar honderd meter verder was, deed zij een paar passen opzij en hurkte in de berm. Vader zei, dat ze in de berm pieste maar ik  geloofde dat niet omdat ze de rokken niet omhoog tilde om de onderbroek te laten zakken. Omdat ik er meer van wilde weten, ben ik op een keer snel naar de plek gegaan waar de vrouw even tevoren gehurkt in de berm had gezeten. En jawel, ik zag dat vader gelijk had. Ik zag dat met krachtige straal een gaatje van ongeveer 5 cm diep in de berm gespoten was. Ik realiseerde mij meteen, dat die vrouw dus geen onderbroek droeg en met walging dacht ik aan de buidel met daarin de pepermuntjes. Vanaf dat moment consumeerde ik geen pepermuntjes meer die afkomstig waren van een vrouw met buidel





Slinger in de Hammerweg

Als bewoner van de Hammerweg in Vroomshoop volgde ik een aantal jaren geleden met grote bezorgdheid de ontwikkelingen aangaande de reconstructie van de Hammerweg. Ik hoorde dat er plannen waren voor  het aanbrengen van verkeersdrempels en andere chicanes. Wat mij het meest verontrustte waren de geruchten over het aanbrengen van een slinger in de rijbaan dichtbij ons huis. Zodra de plannen ter inzage lagen bij de toenmalige gemeente Den Ham, ben ik naar Den Ham gegaan en heb in het gemeentehuis de tekening bekeken. En toen zag ik het zwart op wit. Precies voor ons huis was een slinger in de rijbaan gepland met als doel; het afremmen van de snelheid van weggebruikers. Met dat doel was ik het volkomen eens maar met de slinger in de rijbaan niet. In 1 oogopslag zag ik, dat bij realisering van het plan het niet meer mogelijk was

om, komende vanuit de richting Den Ham, met een auto onze oprit op te rijden. Dat kwam door het geplande  wegverloop naar links, vlak voor de oprit. Ik sprak meteen mijn ongerustheid uit t.a.v. de ambtenaar die de plannen toelichtte. Eerst dacht hij dat mijn ongerustheid ongegrond was maar toen hij met een miniatuurautootje op de tekening ging experimenteren kwam hij er al snel achter dat het praktisch onuitvoerbaar was om, komende vanuit de richting Den Ham, rechtsaf onze inrit op te rijden. Ik maakte er tegenover de ambtenaar geen geheim van bezwaar te zullen gaan maken tegen de geplande reconstructie.

De dag er na zag ik voor ons huis 2 ambtenaren met papieren en meetlinten in de weer. Na enige tijd kwamen zij aan de bel met de vraag of ik even tijd voor ze had. Eenmaal binnen vertelden zij dat er toch een slinger moest komen op de plaats zoals gepland. Toen ik vertelde daar grote bezwaren tegen te hebben  probeerden zij die  te bagatelliseren door te zeggen dat het toch niet erg was om even heen en weer te rijden tot de rotonde bij de Beatrixstraat  om daarna  linksaf de inrit op te rijden. Toen ik om brandstoftoeslag vroeg voor het telkens een kilometer te ver  rijden gaven zij geen respons. Ze vroegen of ik toch geen bezwaarschrift in wilde dienen. Dat ter voorkoming van vertraging van de uitvoering van de werkzaamheden. Ik bleef bij mijn standpunt. Hierna zeiden ze misschien  wel een oplossing van het probleem te hebben. Ze beloofden om daarover met b. & w. in conclaaf te zullen gaan.

Twee dagen later kwamen de ambtenaren terug. Ze vielen met de deur in huis en vroegen of ik er bezwaar tegen had om in voorkomende gevallen door te rijden naar de kruising met de Kennedystraat / Hoekweg om daar te keren en dan terug te rijden om linksaf de oprit op te rijden. Toen ik zei dat ik geen kans zag om op de kruising te keren lachten zij triomfantelijk en lieten mij een tekening zien van laatstgenoemde kruising.” Dit is de bestaande kruising” zei 1 van de ambtenaren.” Wanneer u  geen bezwaar indient tegen de plannen, gaat de kruising er zo uit zien” Hij ontvouwde een andere tekening met op de plaats van de kruising een rotonde getekend. Vragend keek hij mij aan.” Deal ?”.” Deal” zei ik. En zo werd de rotonde gerealiseerd. Hierbij wil ik het voorlopig maar laten want anders wordt het vervelend (voorzover het dat al niet is). Bovendien moet ik dan de waarheid geweld aandoen en daar houd ik niet van.

Marechausseekazerne in Vroomshoop

Omdat er in het dorp waar ik woonde niet veel  te beleven viel, ging ik met een aantal vrienden

,s avonds wel eens naar Vroomshoop. Zo waren wij op een zondagavond in Vroomshoop. Tegen de bosrand, even voorbij de plek waar ik nu woon, stond een marechaussee kazerne. De kazerne diende als onderkomen voor beroeps marechaussees die van daaruit in het grensgebied patrouilleerden. Wij waren op de Hammerweg ter hoogte van de marechaussee kazerne afgestapt. De voordeur en de stoep van de kazerne werden door een lamp verlicht. Verder was alles donker. Wij stonden  naar de kazerne te kijken totdat iemand vroeg  wie op de stoep een hoop durfde te doen. Voor een liter jenever wilde 1 van mijn vrienden de gok wel wagen. Als voorwaarde stelde hij dat wij zijn fiets zodanig vast moesten houden dat hij er in volle sprint op kon springen om in geval van nood onmiddellijk weg te kunnen rijden. Zoals hij wenste gebeurde. Hij  begaf zich naar de voordeur en op de stoep, met de rug naar de deur gekeerd, liet hij zijn broek zakken en gehurkt probeerde hij een grote hoop te produceren hetgeen hem wonderbaarlijk gelukte. Vanaf de Hammerweg, zagen wij het tafereel geamuseerd aan. Helder werd onze vriend belicht. De klus was bijna geklaard toen plotseling  de deur achter hem werd open getrokken. Onmiddellijk daarna schopte een woedende marechaussee hem krachtig  met een zwarte laars tegen zijn achterwerk waardoor hij voorover viel. Snel was hij weer ter been. Met een snelle  beweging hees hij zijn broek omhoog en sprintte naar zijn fiets. Een verdere confrontatie met de bewoners van de kazerne hebben wij niet afgewacht. Wat ons opviel was dat onze vriend niet al te fris meer rook.



Vroeger en nu

Tegenwoordig is het gebruikelijk dat een jong stel een tijdlang gaat samenwonen voordat tot trouwen wordt overgegaan. Vaak is er dan  geen sprake meer van een jong stel maar van een klein gezinnetje omdat er inmiddels kinderen zijn geboren. Die zijn soms  zo groot dat de ouders ze om toestemming  moeten vragen om te mogen trouwen.

Een halve eeuw geleden ging het er geheel anders aan toe. Ongetrouwd samenwonen was onbespreekbaar en wanneer een meisje in verwachting raakte werd er schande van gesproken en moest er getrouwd worden voordat de baby geboren werd. Dat leverde de nodige frustraties op bij de betrokkenen. Ter illustratie het volgende verhaal dat ik hoorde op het  50 jarig huwelijksfeest van een  bruidspaar afkomstig uit Vroomshoop en dat nu woonachtig is in de provincie Utrecht.

Het bruidspaar had ter gelegenheid van het 50 jarig jubileum een boottocht georganiseerd en aan boord van het schip sprak een jongere broer van de bruidegom het bruidspaar toe. Om redenen van privacy gebruik ik gefingeerde namen van de betrokkenen.

De jongere broer sprak als volgt:

“Omdat ik aan de wieg heb gestaan van de romance tussen Joke en Ben wil ik daarover graag iets vertellen. Zoals u weet zijn Joke en Ben geboren en getogen in  Vroomshoop. Ik ben daar ook geboren en woon daar nog steeds. Ik heb een soort spraakgebrek, d.w.z. ik gebruik de h op plaatsen waar het niet moet en niet waar het wel moet. Ik zeg bijvoorbeeld Utrecht in plaats van Hutrecht en Harderwijk in plaats van Arderwijk. Het kan ook omgekeerd zijn dat weet ik niet precies. Af en toe ga ik over in Vroomshoops dialect. Voor de mensen die uit het midden van het land komen ga ik dat wel even vertalen.

Tegenwoordig is er vaak sprake van  een thema. Zo zijn er themabijeenkomsten, themavergaderingen enz. Het leek mij daarom een goed idee om ook gebruik te maken van een thema. Het thema van mijn verhaal luidt :”Ie hadd,n um beter tussen de deure kun,n hoal,n.”

(Je had hem beter tussen de deur kunnen houden). U vraagt zich natuur af wie hem beter tussen de deur had kunnen houden en wat hij beter tussen de deur had kunnen houden. Daar kom ik zo op terug. Eerst even iets anders. Taalkundig klopt het thema niet. Het is n.l. niet mogelijk om iets tussen een deur te houden. Wel is het mogelijk om iets tussen twee deuren te houden of tussen een deur en een kozijn. Dat laatste bedoel ik er mee.

Vijftig jaar geleden zag Vroomshoop er heel anders uit dan nu. Er viel niet veel te beleven. Het was voor de bewoners een kwestie van hard werken, eten en slapen. Tijdens het weekend flaneerden meisjes en jongens over de Hammerstraat of in de omgeving van de brug.

Soms fietsten opgeschoten jongens naar dorpjes in de buurt om te kijken of daar nog wat te snoef,n viel (of er nog meisjes te versieren waren). Tijdens het fietsen zongen ze uit volle borst de meest vreemde liedjes zoals b.v.

   Er was eens een neger in janboel,
   Die .aaide zijn vrouw in een klapstoel,
   De klapstoel … die brak
   En hij klemde zijn zak,
   O wat trok  die neger een rotsmoel.


Ben ging niet naar andere dorpjes. Hij bleef met zijn twee vrienden liever in Vroomshoop. Alle drie hadden ze een oogje op Joke. De voorkeur van Joke ging uit naar Ben. Joke en Ben waren ernstig verliefd en kregen verkering. In plaats van naar zijn vrienden ging Ben in het vervolg naar Joke. Telkens wanneer Ben zich opmaakte om naar Joke te gaan hoorde ik dat vader of moeder tegen hem zeiden :”Denk t'erom Ben, pas goed op, hold de kop er bi'j” (denk er om Ben, pas goed op en hou de kop er bij). Omdat ik niet begreep wat onze ouders daar mee bedoelden vroeg ik het aan Ben. Minderwaardig keek hij mij aan en zei :”Aj dat now nog niet weet bi'j een dom vark'n. Mar ie kom,ter van zulluf wel achter (Wanneer je dat nu nog niet weet ben je een dom varken. Maar je komt er vanzelf wel achter).

Uit de woorden van Ben begreep ik dat hij wel wist wat er bedoeld werd. Later betwijfelde ik dat toen ik hoorde dat Ben zich niet beperkt had tot de kop er bij houden, nee hij had zijn kop erin gestoken. Joke was in verwachting, Joke en Ben moesten trouwen. Ben had het niet meer. Weg waren zijn praatjes. Hij werd ziek. Hij kreeg koorts. Hij begon te ijlen. Hij kwam niet meer uit bed. Iedereen maakte zich zorgen om hem. Op een avond stonden mijn ouders en ik aan het bed van Ben. Moeder was erg ongerust en zei tegen hem:” Ben wat is t,er met oe an de hand, wi,j bint doodongerust”(Ben wat is er met je aan de hand. Wij zijn erg ongerust). Plotseling begon Ben hevig te snikken en stotterend zei hij : ”Joke is in verwachting, Ik mut trow'n.”(Joke is in verwachting. Ik moet trouwen). Moeder en vader stonden perplex en als aan de grond genageld. Dat duurde niet lang. Vader werd kwaad en hij riep :”Now bi'j der klaor met, now mu'j trow'n . Ie hadd'n hem beter tuss'n de deure kun'n haol'n.” (Nu ben je er klaar mee, nu moet je trouwen. Je had hem beter tussen de deur kunnen houden) Ben sputterde nog een beetje tegen door te zeggen:” Dat kan wel beter wees', mar niet zo lekker”. (Dat kan wel beter zijn maar niet zo lekker) Ik dacht bij mij zelf dat vader hem 20 jaar eerder misschien beter zelf tussen de deur had kunnen houden.

Misschien vindt u de uitspraak van vader nogal bizar. Ik moet u er echter opmerkzaam op maken dat er toentertijd  in Vroomshoop en directe omgeving geen voorbehoedsmiddelen verkocht werden. Vrijende jongemannen, die bang waren, dat zij moesten trouwen voorkwamen dat door hun oververhitte geslachtsdeel  tussen een deur en kozijn te houden. Even een ruk aan de deurknop en het gevaar was geweken.

Toen Ben had opgebiecht dat Joke en hij moesten trouwen, was dat binnen de kortste keren in Vroomshoop bekend. Van mond tot mond ging het :”He'j ,t-al u heurd ? Joke en Ben mut ok trow'n. Wat mut daor van trechte kom'n. Het bint nog kinder.(Heb je het al gehoord. Joke en Ben moeten ook trouwen. Wat moet daar van terecht komen. Het zijn nog kinderen) Met toestemming van de wederzijdse ouders trouwden Joke en Ben op een mooie zomerdag in het gemeentehuis van Den Ham. Daarna werd het huwelijk bevestigd  in de Hervormde kerk aan de Hoofdstraat. Daaraan vooraf gaande moesten zij ten overstaan van de dominee en een ouderling eerst schuldbelijdenis doen.

Joke en Ben mochten bij ons in komen wonen en na enkele maanden werd Jan geboren. Later kwamen daar Wim en Ria nog bij. Het is helemaal goed gekomen met het gezin van Joke en Ben en dat willen wij vandaag hier met z,n allen vieren. Leve het bruidspaar.”

Aldus het verhaal van Ben's jongere broer.

 
Copyright 2016. All rights reserved.
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu